Rectificatie toevoegen

Verzenden

Ik wil de tekst...

Kopiëren Rectificeren
02 jun 2020

Het effect van aanpassing van de therapeutische INR-range op het optreden van bloedingen en trombo-embolische complicaties bij atriumfibrilleren

  • Rubriek: Korte bijdrage
  • Identificatie: 2020;5:a1724
  • Auteur(s): A.G. Prins a*, A.L. van Ojik a, J.W. From a, L.M. Geven-Boere b, M. Hoogendoorn c, W.J. Schuiling d, N.J.G.M. Veeger e en E.N. van Roon af

Kernpunten

  • De Federatie voor Nederlandse Trombosediensten heeft de therapeutische INR-range voor de lage intensiteitsgroep per 2016 conform de internationale richtlijnen aangepast naar een INR van 2-3.
  • De aanpassing van de therapeutische INR-range heeft niet geleid tot een verandering in het optreden van complicaties.
  • De mediane INR-waarde is significant verlaagd na de aanpassing van de therapeutische INR-range ten opzichte van de periode voor de aanpassing.

Abstract

The effect of changing the therapeutic INR range on occurrence of bleeding and thromboembolic complications in patients with atrial fibrillation

Background

To comply with international guidelines, the Dutch therapeutic ranges of the International Normalized Ratio (INR) were adjusted in 2016 from 2-3.5 (target: 2.5-3.5) and 2.5-4 (target: 3-4) to 2-3 and 2.5-3.5 for the low and high intensity treatment groups, respectively.

Objective

To determine the effects of the change in therapeutic ranges on the occurrence of bleeding and thromboembolic complications in patients with atrial fibrillation who started with a vitamin K antagonist (VKA) under surveillance of the Trombosedienst Friesland Noord.

Design and methods

A retrospective cohort study was conducted with patient data of the Trombosedienst Friesland Noord and the Medisch Centrum Leeuwarden. Patients were divided into two groups depending on the start of treatment: before or after the adjustment of the therapeutic range. Between the two groups the occurrence of the composite of bleeding and thromboembolic complications was compared. Additional analyses were carried out on the separate complications, the median INR, and the time in therapeutic range (TTR).

Results

841 patients started with a VKA before and 588 after the adjustment. No significant changes were found in the occurrence of complications between the two groups (hazard ratio [HR] = 1, 95% confidence interval [95%-CI] = 0.8-1.3]). There were also no significant changes in major bleedings (HR = 1.2, 95%CI = 0.6-2.7), clinically relevant minor bleedings (HR = 1.3, 95%CI = 0.8-2.1), other minor bleedings (HR = 0.8, 95%CI = 0.6-1.1), and thromboembolic complications (HR = 0.8, 95%CI = 0.4-1.7). The median INR after the adjustment was significantly lower than before (median INR = 2.3, 95%CI = 1.9-2.8 versus median INR = 2.6, 95%CI = 2.1-3.2, respectively; P < 0.001). Patients had a significantly higher TTR after the adjustment than before (median TTR = 63.5% versus 49.5%, respectively; P < 0.001), while the time below the therapeutic range was significantly lower than before (median TTR = 21.5% versus 37.2%, respectively; P < 0.001).

Conclusion

Adjustment of the therapeutic INR range did not lead to a change in the occurrence of bleeding or thromboembolic complications.

Inleiding

In het kader van harmonisatie van richtlijnen is in de Nederlandse richtlijn antitrombotisch beleid in 2015 de therapeutische international normalized ratio (INR)-range gelijkgesteld aan die in de internationale richtlijnen (ACCP 2012, ACC 2014 en ESC 2014) [1]. De verwachting was dat dit niet zou leiden tot een verschil in complicaties, maar dat voor de routinematige patiëntenzorg en voor wetenschappelijk onderzoek het van belang is dat in Nederland hetzelfde beleid wordt gevoerd als in het buitenland. De therapeutische range voor een optimale behandeling is voor de lage intensiteitsgroep een INR van 2-3 en voor de hoge intensiteitsgroep een INR van 2,5-3,5. De Federatie voor Nederlandse Trombosediensten (FNT) heeft dit advies overgenomen door op 1 januari 2016 de therapeutische INR-range conform de richtlijn aan te passen. Tot die datum hanteerde de FNT voor de lage intensiteitsgroep de therapeutische INR-range van 2-3,5 (streefwaarde: 2,5-3,5) en voor de hoge intensiteitsgroep 2,5-4 (streefwaarde: 3-4) [2].

Het effect van aanpassing van de therapeutische INR-range op het optreden van complicaties is niet eerder onderzocht. Dit onderzoek heeft als doel te bepalen wat de invloed is van aanpassing van de therapeutische INR-range op het ontstaan van zowel bloedingen alsook trombo-embolische complicaties bij patiënten die starten met een vitamine K antagonist (VKA) voor de indicatie atriumfibrilleren.

Methoden

Dit onderzoek betreft een retrospectief vergelijkend cohortonderzoek bij patiënten 18 jaar die bij de Trombosedienst Friesland Noord startten met een VKA ter behandeling van atriumfibrilleren. Patiënten zijn geïncludeerd wanneer ze zijn gestart tussen 1 juli 2014 en 1 juli 2015 met een follow-up tot 1 januari 2016 (oude therapeutische range), of gestart tussen 1 januari 2016 en 1 januari 2017 met een follow-up tot 1 juli 2017 (nieuwe therapeutische range). De patiëntdata en complicaties zijn verkregen van de Trombosedienst Friesland Noord, aangevuld met gegevens uit patiëntendossiers van het Medisch Centrum Leeuwarden. Onder de patiëntdata vallen leeftijd bij start VKA, geslacht, voorgeschreven VKA, CHA2DS2-VASc-score (bij start inclusie), streefwaarden INR en nierfunctie (eGFR, bij start inclusie). Vanwege de toenemende populariteit van direct werkende orale anticoagulantia (DOAC’s) werd specifiek naar de nierfunctie en CHA2DS2-VASc-score gekeken vanwege een mogelijk verschil in risicoprofiel in de groep na aanpassing.

Het gecombineerde primaire eindpunt was het optreden van bloedingen en/of trombo-embolische complicaties als eerste event bij de patiënt. Als secundair eindpunt werd het optreden van de afzonderlijke complicatieclassificaties onderzocht als eerste event bij de patiënt: ernstige, klinisch relevante niet-ernstige en overige niet-ernstige bloedingen, en trombo-embolische complicaties [3,4]. Er is niet gecorrigeerd voor het verschil in basiskarakteristieken.

Ernstige bloedingen werden gedefinieerd als fatale bloedingen, symptomatische bloedingen in een kritiek gebied of orgaan, bloedingen die zorgen voor een grote daling van de hemoglobinewaarde ( 1,24 mmol/L) of bloedingen die leiden tot bloedtransfusie van minimaal twee erythrocyteneenheden.

Klinisch relevante niet-ernstige bloedingen werden gedefinieerd als bloedingen die meer zorg of ziekenhuisopname vereisten, medische interventie door gezondheidszorgprofessional nodig hadden of voor evaluatie ervan direct contact – dus niet elektronisch of via de telefoon – vereisten.

Overige niet-ernstige bloedingen werden gedefinieerd als overige bloedingen die niet to de andere categorieën behoren.

De classificering van de complicaties vond plaats door de onderzoekers AGP en JWF. Bij onduidelijkheden werden deze voorgelegd aan de gehele onderzoeksgroep.

Daarnaast werd het percentage van de tijd geanalyseerd die een patiënt binnen, boven en onder de voor hem geldende therapeutische INR-range heeft doorgebracht. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de Rosendaal-methode [5].

Statistische analyses werden uitgevoerd in IBM Statistics SPSS 24. Voor het primaire en secundaire eindpunt van het optreden van complicaties is gebruik gemaakt van Kaplan-Meieroverlevingscurves en Cox-PH-regressieanalyse. Voor het percentage van de tijd binnen, boven en onder de therapeutische INR-range is gebruik gemaakt van de Mann-Whitneytoets. Significantie werd gedefinieerd als P < 0,05.

De Regionale Toetsingscommissie Patiëntgebonden Onderzoek in Leeuwarden heeft geoordeeld dat dit onderzoek niet valt onder de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen.

Resultaten

In de groep voor de aanpassing van de therapeutische INR-range zijn 841 patiënten geïncludeerd en in de groep na de aanpassing 588. Alle basiskarakteristieken van de patiëntenpopulatie zijn weergegeven in tabel 1. De basiskarakteristieken in beide groepen zijn gelijk, afgezien van het gebruik van VKA’s. In de groep voor de aanpassing is het percentage fenprocoumongebruikers hoger dan in de groep na de aanpassing (5,8% ten opzichte van 1,7%, respectievelijk; P < 0,001).

Er traden 145 complicaties (20,6 per 100 persoonsjaren) op in de groep voor de aanpassing en 106 (20,2 per 100 persoonsjaren) in de groep na de aanpassing als eerste event (hazard ratio = 1, 95%-betrouwbaarheidsinterval = 0,8-1,3). Cox-PH-regressieanalyse en de Kaplan-Meieroverlevingscurves lieten geen significant verschil tussen beide groepen zien. Het optreden van het onderliggende type complicaties met hun incidenties en hazard ratios zijn weergegeven in tabel 2.

De mediane INR is significant lager in de groep na de aanpassing: 2,3 [95%-BI = 1,9-2,8] ten opzichte van 2,6 [95%-BI = 2,1-3,2], respectievelijk; P < 0,001).

Het mediane percentage van de tijd waarin patiënten zich binnen, onder en boven de therapeutische INR-range bevinden is voor de aanpassing: 49,5% (kwartiel 1-3 [Q1-Q3] = 38-61,1), 37,2% (Q1-Q3 = 24,6-51,1) en 9,5% (Q1-Q3 = 3,3-18). Na de aanpassing is dit: 63,5% ([Q1-Q3 = 51,6-74,8), 21,5% (Q1-Q3 = 12,5-32,6) en 9,4% (Q1-Q3 = 1,8-21,9). De tijd binnen de therapeutische range is toegenomen met 14%, terwijl de tijd onder de range is afgenomen met 15,7% bij vergelijking van de situatie voor en na de aanpassing. De tijd boven de therapeutische range is gelijk in beide groepen.

Beschouwing

Voor zover bekend is dit het eerste onderzoek waarbij het effect van de in 2016 doorgevoerde aanpassing van de therapeutische INR-range op het optreden van zowel bloedingen alsook trombo-embolische complicaties is onderzocht. Dit onderzoek laat zien dat, zoals verwacht, de mediane INR significant lager is na de aanpassing van de therapeutische INR-range dan ervoor. De verscherping van de therapeutische range heeft niet geleid tot een verandering in het optreden van bovengenoemde complicaties.

Ons onderzoek komt overeen met eerder onderzoek wat laat zien dat een lagere INR-range (INR = 1,5-2 of 1,5-2,5) niet leidt tot een significant verschil in het optreden van bloedingen of trombo-embolische complicaties ten opzichte van een hogere INR-range (INR = 2-2,5 of 2-3) [6-9]. De gevonden incidenties voor de afzonderlijke complicaties komen overeen met wat in de literatuur beschreven is [10-12]. Onderzoek naar een eerdere verlaging van de therapeutische INR-range in 1996 in Nederland liet echter wel een reductie in samengestelde complicaties – ernstige bloedingen en trombo-embolische complicaties – zien [13]. Daarnaast is in andere onderzoeken aangetoond dat een INR-waarde lager dan 2 leidt tot een significant toegenomen risico op trombo-embolische complicaties [14-18]. Ons onderzoek laat nu zien dat de huidige aanpassing van de therapeutische INR-range niet tot een verschil in het optreden van complicaties heeft geleid.

Uit ons onderzoek blijkt ook dat na de aanpassing van de therapeutische INR-range het percentage van de tijd binnen de therapeutische range significant is toegenomen ten opzichte van voor de aanpassing. Daarnaast is na de aanpassing de tijd onder de therapeutische INR-range significant afgenomen ten opzichte van ervoor. De tijd binnen de therapeutische range voor de aanpassing is echter korter dan wat in de literatuur gevonden wordt [19]. Een mogelijke reden hiervoor is dat voor de aanpassing een therapeutische INR-range werd gehanteerd van 2-3,5 voor de lage intensiteitsbehandeling, met daarbij als streefwaarden 2,5-3,5. In ons onderzoek vergelijken we met de in de dagelijkse praktijk gehanteerde streefwaarden. Lagere INR-waardes die nog wel in de therapeutische INR-range vielen werden echter ook geaccepteerd. Dit kan mogelijk de kortere tijd binnen de therapeutische INR-range en de langere tijd onder de therapeutische INR-range verklaren, wat ook ondersteund wordt met de mediane INR die tegen de onderkant van de streefwaarden aan ligt.

Een sterk punt van dit onderzoek is dat gekeken is naar zowel het effect op de complicaties als op de daadwerkelijke INR-waardes, waarbij ook niet-ernstige bloedingen zijn meegenomen. Een ander sterk punt is dat er geen selectie van patiënten is geweest maar dat alle patiënten die zijn gestart zijn meegenomen. Hierdoor is een goed beeld van de aanpassing verkregen.

Een mogelijke beperking van deze studie is de opkomst van de DOAC’s. Hierdoor kan het risicoprofiel van de VKA-gebruiker in de loop van de periode zijn veranderd. Er is echter geen verschil in nierfunctie en CHA2DS2- VASc-score tussen de groepen gevonden. Daarnaast is een beperking van dit onderzoek het verschil in therapeutische INR-range en streefwaarde die gehanteerd werd in de groep voor de aanpassing.

Conclusie

De aanpassing van de therapeutische INR-range naar de internationale richtlijnen heeft bij patiënten met een VKA voor atriumfibrilleren niet geleid tot een verandering in het optreden van bloedingen en trombo-embolische complicaties, ondanks een daadwerkelijke verlaging van de mediane INR. De tijd binnen de therapeutische INR-range lijkt significant toegenomen na aanpassing ten opzichte van ervoor. Ook is de tijd onder de therapeutische INR-range significant afgenomen na aanpassing ten opzichte van ervoor. Een beperking hierin is het verschil in streefwaarden en therapeutische waarden voor de aanpassing van de therapeutische INR-range.

Verantwoording

Geen belangenverstrengeling gemeld.

Gebaseerd op het registratieonderzoek van A.G. Prins.

Literatuur

1. Richtlijn Antitrombotisch beleid; 21 april 2016 http://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/antitrombotisch_beleid/antitrombotisch_beleid_-_korte_beschrijving.html#algemeen

2. Ten Cate-Hoek A, Adriaansen H, Kroon C, Van der Meer F, Piersma-Wichers G. De kunst van het doseren. 6e versie. Leiden: Federatie van Nederlandse Trombosediensten; 2016.

3. Kaatz S, Ahmad D, Spyropoulos AC, Schulman S, Subcommittee on Control of Anticoagulation. Definition of clinically relevant non-major bleeding in studies of anticoagulants in atrial fibrillation and venous thromboembolic disease in non-surgical patients: communication from the SSC of the ISTH. J Thromb Haemost 2015 Nov;13(11):2119-2126.

4. Schulman S, Kearon C, Subcommittee on Control of Anticoagulation of the Scientific and Standardization Committee of the International Society on Thrombosis and Haemostasis. Definition of major bleeding in clinical investigations of antihemostatic medicinal products in non-surgical patients. J Thromb Haemost 2005 Apr;3(4):692-694.

5. Rosendaal FR, Cannegieter SC, van der Meer FJ, Briet E. A method to determine the optimal intensity of oral anticoagulant therapy. Thromb Haemost. 1993 Mar;69(3):236–9.

6. Takarada K, Sato M, Goto M, Saito A, Ikeda Y, Fujita S, et al. Long-term PT-INR levels and the clinical events in the patients with non-valvular atrial fibrillation: A special reference to low-intensity warfarin therapy. J Cardiol. 2014;64(2):127–32.

7. Pengo V, Cucchini U, Denas G, Davidson BL, Marzot F, Jose SP, et al. Lower versus standard intensity oral anticoagulant therapy (OAT) in elderly warfarin-experienced patients with non-valvular atrial fibrillation: A randomised primary prevention trial. Thromb Haemost. 2010;103(2):442–9.

8. Cafolla A, Campanelli M, Baldacci E, Potasso L, Bochicchio R, Dragoni F, et al. Oral anticoagulant therapy in Italian patients 80 yr of age or older with atrial fibrillation: A pilot study of low vs. standard PT/INR targets. Eur J Haematol. 2012;89(1):81–6.

9. Liu T, Hui J, Hou Y ying, Zou Y, Jiang WP, Yang X jun, et al. Meta-Analysis of Efficacy and Safety of Low-Intensity Warfarin Therapy for East Asian Patients With Nonvalvular Atrial Fibrillation. Am J Cardiol. 2017;120(9):1562–7.

10. Agarwal S, Hachamovitch R, Menon V. Current Trial-Associated Outcomes With Warfarin in Prevention of Stroke in Patients With Nonvalvular Atrial Fibrillation Arch Intern Med. 2012;172(8):623-631.

11. Bahit MH, Lopes RD, Wojdyla DM, Held C, Hanna M, Vinereanu D, Hylek EM, Verheugt F, Goto S, Alexander JH, Wallentin L, Granger CB. Non-major bleeding with apixaban versus warfarin in patients with atrial fibrillation Heart 2017;103:623–628.

12. Roskell NS, Samuel M, Noack H, Monz BU. Major bleeding in patients with atrial fibrillation receiving vitamin K antagonists: a systematic review of randomized and observational studies Europace (2013) 15, 787–797.

13. Torn M, van der Meer FJM, Rosendaal FR. Lowering the Intensity of Oral Anticoagulant Therapy. Arch Intern Med. 2004;164:668-673.

14. Ten Cate-Hoek A, Adriaansen H, Kroon C, Van der Meer F, Piersma-Wichers G. De kunst van het doseren. 8e versie. Leiden: Federatie van Nederlandse Trombosediensten; 2017.

15. Torn M, Cannegieter SC, Bollen WLEM, Van Der Meer FJM, Van Der Wall EE, Rosendaal FR. Optimal Level of Oral Anticoagulant Therapy for the Prevention of Arterial Thrombosis in Patients With Mechanical Heart Valve Prostheses, Atrial Fibrillation, or Myocardial Infarction A Prospective Study of 4202 Patients. Arch Intern Med. 2009;169(13):1203-9.

16. Hylek EM, Go AS, Chang Y, Jensvold NG, Henault LE, Selby J V, et al. Effect of intensity of oral anticoagulation on stroke severity and mortality in atrial fibrillation. N Engl J Med. 2003 Sep;349(11):1019–26.

17. Hylek EM, Singer DE. Risk factors for intracranial hemorrhage in outpatients taking warfarin. Ann Intern Med. 1994;

18. Hylek EM, Skates SJ, Sheehan MA, Singer DE. An Analysis of the Lowest Effective Intensity of Prophylactic Anticoagulation for Patients with Nonrheumatic Atrial Fibrillation. N Engl J Med. 1996.

19. Mearns ES, White CM, Kohn CG, Hawthorne J, Song J, Meng J, Schein JR, Raut MK, Coleman CI. Quality of vitamin K antagonist control and outcomes in atrial fibrillation patients: a meta-analysis and meta-regression l. Thrombosis Journal 2014, 12:14.

Referentie

Citeer als: Prins AG, van Ojik AL, From JW, Geven-Boere LM, Hoogendoorn M, Schuiling WJ, Veeger NJGM, van Roon EN. Het effect van aanpassing van de therapeutische INR-range op het optreden van bloedingen en trombo-embolische complicaties bij atriumfibrilleren. Nederlands Platform voor Farmaceutisch Onderzoek. 2020;5:a1724.

DOI

https://www.knmp.nl/resolveuid/eada3309e2b740cbaf75d9b7b137bf3e

Open access

Reactie toevoegen

* verplichte velden
Versturen

Bekijk ook